16 februari 2011

Vaktechnisch avondje, reactie op initiatief Plasterk


Ik heb een vaktechnisch avondje. Voor mij liggen ‘Accountancy in Beweging’, een recente uitgave onder redactie van Bob Hoogeboom, Leen Paape en Marcel Pheijffer, en ‘De accountant, morgen’, een rapport van de commissie toekomstverkenning uit 1971. En ik wilde net op accountant.nl de laatste berichten bekijken over de bijeenkomst in Brussel, toen mijn oog viel op de initiatiefnota ‘De accountancy na de crisis’ van Ronald Plasterk. Een goed geschreven stuk, waarin duidelijk wordt dat Plasterk de recente ontwikkelingen in het beroep volgt. Toch zijn er enkele kanttekeningen bij zijn stuk te plaatsen. Laten we beginnen bij de inleiding:

“De internationale financiële crisis is niet het gevolg van één factor, zoals ‘de gierigheid van bankiers’, maar veeleer van een lange keten van factoren (waarin de opstelling van bankiers overigens inderdaad een belangrijke factor vormt). Als we willen zorgen dat er na deze enorme financiële wereldcrisis, die bedrijven failliet heeft doen gaan, mensen hun spaargeld heeft afgenomen, gezinnen hun huis heeft laten verliezen en overheden voor vele jaren in het rood heeft gejaagd, niet nog eens zo’n crisis ontstaat zullen we stap voor stap die lange keten langs moeten gaan, om de defecten te repareren.

Die keten begint met mensen die de neiging hebben meer te willen consumeren dan ze zich kunnen veroorloven, die bijvoorbeeld een te duur huis willen kopen; dan volgt de
hypotheekadviseur die ze een onverantwoord hoge hypotheek aansmeert in plaats van ze daarvoor te behoeden; volgende schakel zijn de ondergekapitaliseerde banken met de enorme handel in subprime hypotheken, die windhandel bedrijven waar onvoldoende reëel bezit tegenover staat. En daarmee beland je inderdaad bij de bankiers, die door variabele beloningen en andere verkeerde prikkels niet het belang van de klant voldoende voor ogen houden, en bij toezichthouders die geen instrumenten hebben om de groeiende zeepbel te signaleren of er iets aan te doen, en overheden die de andere kant op kijken.

Ergens in die keten zit ook de accountant, die boeken goedkeurt waarvan je je achteraf kunt afvragen of ze zonder slag of stoot goedgekeurd hadden moeten worden. Drie maanden voordat de bank van Scheringa, de DSB, omviel waren de boeken nog prima in orde bevonden.”


In drie paragrafen een mooie, snelle en ook door een leek goed te begrijpen samenvatting van het ontstaan van de crisis. Echter, ik ben van mening dat Plasterk hier de toezichthouders en de overheid wel een heel bescheiden rol geeft in de oorzaak van de crisis. Het is zeer de vraag of de toezichthouders geen instrumenten hadden en of er geen signalen waren geweest. Daarnaast laat Plasterk de ‘overheden’ de andere kant op kijken, zeg maar een bekende rol van de overheid. Laat ik duidelijk zijn: ik betwijfel niet of het accountantsberoep een verantwoordelijkheid had in de crisis, maar ik ben wel van mening dat Plasterk de overheid en de toezichthouders (in casu AFM en DNB) wel erg buiten schot laat.

Plasterk prijst het initiatief van de NBA om zelf met een Plan van Aanpak te komen, hoewel hij een van de pijlers van het voorstel – de RvC wordt de opdrachtgever van de accountant – redelijk snel ook weer afserveert, omdat dit het dilemma van de onafhankelijkheid niet zou oplossen en omdat bij een discussie zowel CEO als RvC hetzelfde belang hebben. Plasterk gaat ook in op de wensen van het AFM naar aanleiding van het onderzoek van de AFM onder de Big Four-kantoren. Hij verbaast zich over de kritiek van VNO-NCW op de wensen van de AFM en stelt vervolgens: “De conclusie kan niet anders zijn dan dat de AFM terecht vraagt om deze extra bevoegdheden, en dat wij als wetgever er goed aan doen de door onze toezichthouder voor de uitvoering van haar werkzaamheden door haar noodzakelijk geachte instrumenten te verschaffen. Ik wil daarom de minister vragen deze punten, een voor een, uit te voeren”

Dit is te volgen vanuit eerdere redenatie van Plasterk, dat de toezichthouders onvoldoende instrumentarium hebben om hun taak uit te voeren. De vraag is Plasterk hier voldoende kritisch is naar de toezichthouder. De vraag is gerechtvaardigd of een toezichthouder altijd alle instrumenten moet krijgen die zij wenst; volgens mij hebben we daar in Nederland wel eens eerder vraagtekens bij gezet.

Tot slot komt Plasterk met een drietal voorstellen om de verhouding tussen accountant en controleklant aan te passen, te weten:

1. verplichte roulatie van het accountantskantoor één keer in de zes jaar;
2. bij grote financiële instellingen moet de benoeming van de accountant worden goedgekeurd worden door de AFM;
3.scheiding tussen advies en controle.

Plasterk zet stevig in en het is duidelijk dat hij twijfels heeft omtrent het kritisch vermogen en de onafhankelijkheid van ons, accountants. Het kritisch vermogen wil hij oplossen door één keer in de zes jaar verplicht te rouleren van accountantskantoor. Ja, u leest het goed: niet van accountant maar van accountantskantoor. Hij neemt hierbij voor lief dat in het eerste jaar van de nieuwe accountant deze de organisatie niet zo goed kent. De oplossing voor ‘wie betaalt, die bepaalt’ ofwel de vermeende afhankelijkheid van de accountant probeert Plasterk op te lossen door de AFM te laten toetsen. Op welke gronden de AFM moet toetsen behandelt Plasterk niet, en dat is jammer, omdat het mij niet duidelijk wordt of het gaat om een kwalitatieve of budgettaire toetsing. Tot slot wil Plasterk een scheiding tussen advies en controle om perverse prikkels te voorkomen.

Ik ben erg blij met dit stuk van Plasterk, want – hoewel scherp – zet dit stuk weer aan tot discussie. Persoonlijk ben ik wel van mening dat Plasterk erg eenvoudig veel taken neerlegt bij de AFM, zonder zich af te vragen of dit instituut dan misschien wel een hele brede verantwoordelijkheid krijgt. Immers, wat is de conclusie als een door de AFM goedgekeurde accountant toch een fout maakt? En hoe zal een kantoor reageren indien het wordt afgewezen door het AFM? De second tier-kantoren zullen zich misdeeld voelen indien de AFM alleen toewijzingen doet aan de Big Four.

Daarnaast worstelt Plasterk ook met het vraagstuk van de onafhankelijkheid. De vraag is of ‘wie betaalt, die bepaalt’ altijd zomaar opgaat? Ik denk even aan een recent bezoekje aan een medisch specialist waarbij ik toch ernstig de gedachte had dat deze arts nog nooit van dit mooie adagium had gehoord. En hij na mijn repliek tegen een van zijn co-assistenten aangaf ‘Goh, weer lastige ouders vandaag’. Ik snap wel waarom, deze arts voelt zich als specialist onafhankelijk, dat heeft niets met geld te maken, maar is gewoon een houding. Ik stel dat ook Plasterk met dit probleem worstelt, omdat we volgens mij allemaal met dit dilemma te maken hebben. Ik weet niet of kantoorroulatie nu het ultieme antwoord is. Nogmaals, ik ben blij met dit initiatief en ik hoop dat ook andere politieke partijen standpunten durven in te nemen. Ik hoop dat we dan vanuit bijvoorbeeld Tuacc een keer met de heren en dames politici in discussie mogen gaan over ons schitterende beroep.

Tot slot resteert er voor mij wel een ultieme vraag: krijgen we hierdoor nu betere controles? Het gaat uiteindelijk nog steeds om de randvoorwaardes rondom het werk wat we doen. En meer toezicht, meer regelgeving en daar weer toezicht op is volgens mij niet de weg die we moeten gaan. Ik verwijs hierbij ook naar mijn Rijnlandse verhalen. Ik mis namelijk ook nog wat zaken die ik bijvoorbeeld wel in de Brusselse discussie heb gehoord en die ook hier wel relevant zijn. In Brussel is meerdere malen gesteld dat het beroep door prijsconcurrentie zodanig is uitgehold dat innovatie niet meer mogelijk is. De vraag is of wij bij een 6-jarige roulatie de innovatie wel terugkrijgen, want die is naar mijn mening hard nodig. Kortom, genoeg om de komende tijd met elkaar te bespreken. De twee boekwerken waarmee ik begon liggen nog onaangeroerd op mijn bureau, daar moeten we het een volgende keer maar over hebben.

Geen opmerkingen: